Met een klassieke Giulia naar Italië

Eindelijk geen smoesjes meer om klassieke Giulia thuis te laten tijdens vakantie

Eind 2005 kocht ik mijn witte Alfa Romeo Giulia en al snel kreeg ik het in mijn hoofd er ooit mee naar Italië te gaan. Net zo vaak als ik mijzelf echter voornam de Giulia (en mezelf…) op een Italiaanse vakantie te trakteren, verdween het idee ook weer. O ja, in Italië kwam ik ieder jaar wel, maar de Giulia bivakkeerde dan steevast in de garage thuis. Dit jaar ging het anders. Eindelijk.

Tien jaar lang zie ik mijn plannen om de Giulia mee te nemen naar Italië in rook opgaan. De oorzaken zijn uiteenlopend en niet eens allemaal vervelend. Leuk alternatief vervoer is één van de redenen die meer dan eens voor komt. Toch blijft het ieder jaar weer kriebelen en wanneer Marieke begin 2015 (dit artikel komt uit CorsaItalia 14) spontaan zegt: ‘En nu gaan we gewoon met de Juul, klaar!’, lijkt het eindelijk te gaan gebeuren. Wel voegt ze er nog even aan toe dat ik dan nog ruim een half jaar heb om de Alfa technisch helemaal in orde te maken. Geen absurde wens.
Om de nogal lange en saaie aanlooproute te bekorten, kiezen we voor de Autoslaaptrein. Woensdagmiddag instappen in Den Bosch, de volgende middag weer in de auto op zo’n 250 kilometer van het meer van Bolsena, 1.550 kilometer verderop. In gedachten is het allemaal in kannen en kruiken als ik een appje krijg van een vriend van me. ‘Zeg Carlo, zou jij niet met die autotrein gaan? Ik lees in de krant dat-ie stopt!’ En inderdaad, het bedrijf dat de Autoslaaptrein runt, komt niet meer weg met de kosten en heeft besloten de verbinding stop te zetten. De eerste gedachte? Wij gaan dit jaar wéér niet met de Giulia. Als ik het ‘s avonds bespreek met mijn vrouw komen we er toch al snel uit: hoe dan ook, dit jaar gaan we met ons Supertje!

Zo sta ik eind augustus, na een versnellingsbakrevisie (zie pagina 80 e.v.) en de controle van allerlei aandachtspunten, de Giulia vol te laden met vakantiespullen. Het plan is kamperen, dus is het ‘niet niks’ wat allemaal mee moet. Tent, beddengoed, kleding, handdoeken, gasstelletje, tafel en stoelen, noem maar op. De bagageruimte achterin de Giulia stelt niet teleur en de achterbank is er ook nog. Omdat de Super ehhh… meer dan een beetje is verlaagd, wil ik zoveel mogelijk zware bagage vóór de achteras hebben. Lichte spullen kunnen in de kofferbak. Na nog wat passen en meten, schikken en herschikken is de auto klaar voor de reis. O ja, om vragen in die richting alvast te voorkomen: gereedschap (behalve krik en wielsleutel) heb ik niet mee en reserveonderdelen ook niet. Maar dat realiseer ik me pas als ik reeds een flink eind onderweg ben. Koelvloeistof en olie liggen wel achterin. Als ik de volgende ochtend nog even de olie op peil breng en de koelvloeistof controleer, valt me op dat de ruimte in de achterschermen nog meer gevuld is dan normaal. Maar voor problemen kan dit haast niet zorgen. Andiamo!

Vroeg in de ochtend vertrekken we, dag één staan er zo’n 900 kilometers op de planning. Terwijl ik bij eerdere vakanties met moderne auto’s soms wel een uur of vijf kon rijden zonder tankstop, is het bij de Giulia na 2,5 uur wel zo’n beetje gebeurd. Na een kleine 300 kilometer is de tank grotendeels leeg en ik wil geen risico nemen met de soms lange afstanden tussen tankstations in Duitsland. Tijdens iedere stop laat ik de auto even een minuut of vijf afkoelen om vervolgens de olie en koelvloeistof te controleren. Na een paar controles blijkt dat er van beide vrijwel niets verdwijnt, maar ik wil elk risico vermijden. Wel zie ik wat slijtsporen op de nét nieuwe Bridgestone rechtsachter. Bij diep inveren in scherpere bochten naar rechts lijkt de as zich een fractie naar rechts te zetten en zo net het scherm te raken. Dat was dus het lichte schurende geluid dat ik soms hoorde! Niets ernstigs, maar toch kijk ik iedere stop even hoe het er mee is. Als we, zonder enige file te hebben gehad, na de eerste etappe bij ons overnachtingsadres in Vipiteno aankomen, in het uiterste noorden van Italië, is de helft van de letters verdwenen. De wang van de band vertoont echter geen enkele slijtage. Bij ons pension worden we gastvrij onthaald door de eigenaresse, die enthousiast vertelt over haar man die ook een Giulia had in de jaren tachtig. Een voorbode van wat ons nog te wachten staat… De volgende ochtend gaat het, na een Tirol’s ontbijtje en natuurlijk het vaste peilritueel, verder naar Lazio, dik 600 kilometer. Eenmaal op de snelweg duurt het niet lang voor er in de spiegel een Ferrari 328 GTS opduikt en langszij even hetzelfde tempo – zo’n 130 km/u – aanhoudt. Het raam gaat open en (vermoedelijk) vader en zoon beginnen wild te gebaren, waarbij senior probeert wind- en motorgeruis te overschreeuwen. Wat hij zegt gaat grotendeels verloren in de muziek van in totaal twaalf cilinders, maar ik meen iets van ‘Bella macchina, bella macchina!’ te horen, dit ondersteund door een opgestoken duim. Ze zijn amper uit het zicht verdwenen of een Maserati Quattroporte raast met hoge snelheid voorbij. De eigenaar haalt het tempo uit zijn ‘QP’, laat de snelheid terugzakken tot hij weer naast ons rijdt, geeft een ferme duim en een glimlach om vervolgens weer met zijn Maserati richting horizon te brullen. Dat doet goed… Terwijl er gemiddeld één keer per half uur wel iemand zijn enthousiasme betoont, nadert het eind van de ochtend en wordt de temperatuur Italiaanser. De Giulia geeft geen kik; de temperatuurmeter geeft geen graadje te veel aan. Het duo aan boord heeft de zweetparels daarentegen op het voorhoofd staan. De met skai beklede stoelen zijn inmiddels al bedekt met strandlakens om onwenselijk geplak tegen te gaan, maar veel helpen doet het niet. Het enige koele lichaamsdeel is mijn linker arm, die losjes op de deur rust en al snel stukken bruiner is dan zijn collega rechts.

Als we eind van de middag op onze kleine camping arriveren, krijgen we amper kans om de tent op te zetten. Vier Italiaanse families die een soort straatje vormen, rukken massaal uit om dit stukje Italiaanse glorie te bewonderen. Wat een enthousiasme! Alles willen ze weten en meerdere keren horen we kreten als ‘Bella! La macchina della polizia!’ en andere kreten die erop duiden dat deze auto in het moederland nog steeds tot de verbeelding spreekt. Als enkele uren later de tent is opgezet, heb ik het met Marieke over de reis. Allebei hadden we wel verwacht dat het vermoeiender zou zijn dan met een moderne auto, maar omdat we het rustiger aan hebben gedaan en geregeld hebben gepauzeerd, zijn we eigenlijk fitter dan voorgaande keren. ‘s Avonds komen buren Gino, Paolo, Carlo en Carlo nog even bij ons langs. Ze zijn een feest voor de familie aan het voorbereiden en kleden het ‘straatje’ aan. Wij zijn daar de enige niet-Italianen, maar gezien onze entree op de camping vinden ze het prima een paar Olandesi op Corso Italia in hun midden te hebben. We hebben het meteen al naar de zin.


De dagen die volgen, bezoeken we mooie stadjes en bekijken we lokale bezienswaardigheden. Het lijkt erop dat de lange reis de motor goed heeft gedaan. Hij hangt lekker aan het gas en met z’n typische Nord-roffel slobbert hij lekker z’n benzine weg. Hoewel we tijdens de heenreis overwegend voor de snelweg hebben gekozen is die hier in Lazio en het aanpalende Umbrië absoluut taboe. Op de Autostrada geen vakantiegevoel, zelfs niet in Italië! Wel moet je het asfalt goed in de gaten houden. Toegegeven, de witte Giulia ligt vrij laag bij de grond, maar in sommige delen van Italië zijn de buitenwegen soms van zo’n belabberde kwaliteit dat je zelfs het onderstel van een volkomen originele klassieker aan gort kunt rijden. Her en der zijn er vier tot vijf centimeter dikke ‘plakken’ asfalt verdwenen en dat vóél je als je er niet op bedacht bent… Gelukkig zijn de wegen ook vaak goed. De soms dubieuze ondergrond wordt elders riant vergoed op fraaie slingerende routes. Die roffel als de Giulia even wat meer zijn best moet doen bij een steile heuvel, de gebaren van oude mannetjes en vrouwen als je rustig een Centro Storico doorhobbelt, iedere keer zorgt het weer voor een lach op je gezicht. Als we in het historische Pitigliano de Giulia vanaf een terrasje kunnen zien, valt weer eens op hoeveel Italianen even stilstaan bij de Bianco Spino gespoten Alfa. Terug rijdend naar de camping sluit zich een Lancia Flavia Convertible bij ons aan, met twee oude baasjes erin die gebaren dat ze onze macchina net zo mooi vinden als wij die van hun.

Tijdens een dagje piano, piano op de camping werk ik met een vers gekochte vijl de spatbordrand ietsje bij. Het zit niet in het zicht en met wat verf erop om roest te voorkomen kan het geen kwaad. Zonder bagage mag er dan niets aanlopen, ook tijdens de tweede dag van de heenreis is er weer wat rubber weggesleten, zodat het bandenmerk bijna niet meer te lezen is. Terwijl ik zo bezig ben, zie ik dat het rubber van de bumperrozet los hangt, klaar om te ontsnappen en achter te blijven in dit mooie land – geef ‘m eens ongelijk. Als ik buurman Paolo vraag of hij misschien wat lijm heeft, is het hek van de dam. Ik moet mijn auto maar even voor zijn caravan zetten en niet veel later staan ook de drie andere al genoemde signori om de Giulia heen. Paolo zit op een visserskrukje en met een welgevulde gereedschapskist naast zich. Gino staat met het lijmpistool in de aanslag en de overigen geven adviezen. Met enige moeite weet ik me in het Italiaans verstaanbaar te maken. De heren vinden alles best en lachen zich van de ene vast goede grap naar de andere. Terwijl ik zo’n driekwart van de gesprekken mee krijg en er meer dan eens misverstanden ontstaan omdat er inmiddels drie Carlo’s aanwezig zijn, is de Giulia-bumper weer de oude. Gelijk wordt ook de kentekenverlichting wat steviger gemonteerd. Tot slot willen de heren allemaal even in de Giulia zitten en na een gezamenlijke toast op de goede afloop gaan mijn buren verder met hetgeen ze bezig waren: rusten, visgerij klaarmaken en van de zon genieten met een wijntje erbij.

Steeds meer dringt het tot me door dat de ervaringen tijdens deze vakantie voor net zoveel binding met de Giulia zorgen als de tien jaar bezit er voor. Het besef dat mijn Giulia, die origineel in het zo’n honderd kilometer verderop gelegen Rome is geleverd en daar tot 1990 rond reed, zorgt voor extra plezier. Misschien heeft de Juul zelfs over de wegen gereden die we nu ook hebben verkend.

Compleet ander plezier als we een dag later van Orvieto naar Todi rijden. Een route die sterk doet denken aan het traject van de achtervolging in de film Quantum of Solace waar James Bond zorgt voor diverse afgeschreven Alfa Romeo 159’s en een Aston Martin. Strak asfalt, schitterende bochten en mooie tunnels scheiden de bergwand aan de ene kant en de afgrond aan de andere zijde. De Giulia verorbert het glooiende lint gretig, de Bridgestone RE002’s bijtend in het warme asfalt. Waar je in Nederland binnen no-time middelvingers en temperende handgebaren zou krijgen, steekt hier de eigenaar van een aan de weg gelegen bar zijn duim op en maakt een fietser een opzwepend gebaar met zijn hand. Zelfs een plotseling opduikende ‘werkende dame’ langs de route zwaait ons goedkeurend toe, al zou ze dat wellicht ook gedaan hebben als we het wat rustiger aan deden. Als we niet veel later langs een schitterend cyaankleurig meer rijden, wordt het tijd voor een espresso. Rustig sturen we daarna verder naar Perugia, de Giulia met gemengde gevoelens in de parkeergarage achterlatend. Hoe enthousiast de Italianen ook mogen zijn over onze trots, de helft van de bevolking maalt niet om een deukje meer of minder en gemakshalve gaan ze er ook maar van uit dat anderen daar hetzelfde over denken. In parkeergarages en op grote parkeerterreinen zoeken we steevast de verste plek, het liefst aan een zijkant en hopen dan maar dat er niets zal gebeuren.

Tijdens de terugweg wordt het hoog tijd om te tanken. De eerste keer in Italië blijkt de betreffende pomp alleen RON 95 te hebben. Voor een keertje vind ik dat niet zo erg. Mijn Giulia hoort vanwege de licht getunede motor namelijk 98 toegediend te krijgen. Nadat ik weer een paar keer het juiste sap heb kunnen tanken – in Italië vind je soms ook RON 100 – heeft de pomp die we nu toch echt moeten hebben alleen het ‘basisgoedje’. Gelukkig heeft een lokale negozio di auto ricambi flacons octaanbooster, waarmee je 50 liter benzine kunt opwaarderen met 4 octaan.
De dagen die volgen bestaan vooral uit het genieten van de omgeving, de lokale horeca en de contacten met de vriendelijke bevolking. Geregeld worden we aangesproken vanwege de klassieke donkerblauwe kentekenplaat. Italianen hebben de indruk dat-ie zwart is, zoals een oud Italiaanse kenteken; ze denken dat Nederlanders allemaal gele platen hebben. Iedere keer weer is het aanleiding voor een leuk gesprek over de auto’s van toen.
We tellen de laatste dagen van de vakantie af, die nog nooit zo snel voorbij lijkt te zijn gevlogen. De terugweg verloopt wat de auto betreft net zo probleemloos als de heenweg. Enigszins verontrustend zijn twee files in Duitsland, van het type ‘steeds net niet stilstaan’, mede door de buitentemperatuur van 36 graden. Rechter oog op de weg, linker op de temperatuurmeter… Het gaat gelukkig goed. Als de Giulia een halve dag later in de garage staat met 28.925 kilometer op de teller, leert een simpel rekensommetje dat we 4.360 probleemloze kilometers hebben afgelegd. Een onbetaalbare ervaring die eigenlijk eenmalig zou zijn. Als je er echter eenmaal van zo’n genoegen hebt geproefd…

Benzine-ervaringen
In Nederland komt de Giulia gewoonlijk uit op een benzineverbruik van rond de 1 op 8. Kruisend met zo’n 120 tot 130 km/u werd dat op de heenreis 1 op 10. Op de vakantiebestemming aangekomen, is er weer stevig gas gegeven, wat tot ‘Nederlandse verbruikswaarden’ leidde. Tijdens de terugreis ging de kruissnelheid met een kilometer of tien, vijftien omhoog, wat resulteerde in 1 op 9. Daar valt niks van te zeggen, hooguit zou een iets grotere tank wel fijn zijn, met 46 liter is de actieradius beperkt als je op lange snelwegtrajecten geen risico wilt nemen.
In Italië is RON98 of meer eerder uitzondering dan regel. Uiteraard kennen ze ook daar octaanboosters, maar handiger is het om vooraf al wat flacons in te slaan, mocht je auto niet genoeg hebben aan standaardbrandstof.
Om aan te denken…
Op je vakantie gaan met je klassieker kan een onvergetelijke ervaring zijn, in positieve zin wel te verstaan. Er zijn echter wel wat dingen om aan te denken die je je bij een moderne auto niet realiseert:
• Bij een rustige toerrit in Nederland verbruikt je Italiaan misschien bijna geen olie, tijdens een reis met hoge(re) gemiddelde snelheden kan dat zomaar anders zijn. Voor de zekerheid bij iedere tankbeurt even controleren kan geen kwaad.
• Hetzelfde geldt voor de koelvloeistof. Wel een paar minuten wachten voor je de vuldop opendraait en dan altijd met een flinke doek tussen hand en dop. Even de druk er af laten en dan verder openen. Is de koeling op zich in orde? Lange files in Duitsland of Italië kunnen voor klassiekers dodelijk zijn als de koeling slecht functioneert. Typisch tweeliter 105: als een koelfan van een 1600 of 1300 (smallere bladen, komt vaak voor!) is gemonteerd, merk je daar normaal weinig van, maar wordt de motor knap heet in een langere file.
• Je veiligheidsvest, vloeistoffen en gereedschap liggen misschien altijd al in de auto. Als je ze tijdens een vakantierit als laatste inpakt, hoef je niet de hele kofferbak leeg te halen bij pech.
• Een tussenstop? Denk aan je waardevolle spullen. In je moderne auto kun je wellicht nog wat (onzichtbaar) laten liggen; een klassieker maakt de ‘vakman’ doorgaans open met een paperclip.
• Allerlei onderdelen kunnen het zwaarder krijgen dan bij Nederlands (weekend)gebruik. Is bijvoorbeeld de koppeling - files! - nog honderd procent in orde? Een inspectie voor de reis is aan te raden. Denk ook aan de banden, niet alleen het profiel maar ook de leeftijd (controleerbaar via een code) is een aandachtspunt.
• Handig om altijd bij je te hebben: reserve olie en koelvloeistof, een dynamo- annex ventilatorriem, contactpuntjes, eventueel een condensatortje en, absolute aanrader, waterbestendige ducttape waarmee je een lekke koelslang tijdelijk kunt afdichten.
• Een ANWB- of KNAC-lidmaatschap is zinvol voor pechhulp en/of repatriëring van de auto.